7.2 Kleurgebruik in het exterieur in de tweede helft 17de eeuw

Uit Agriwiki
Het pallet van de 17de eeuw. Het dure Spaansgroen is binnen dit pallet een opvallende kleur. Foto: Frits van der Gronde
Siermetselwerk in een gevel, aangevuld met een geschilderd klaverblaadje. Foto: Beeldbank Stichting Boerderij & Erf.
Het bekende straatje. Als we goed kijken zie we bij het huis rechts kruiskozijnen in 2 verschillende kleurstellingen. Let ook op het kruiskozijn links. Het kozijnhout en de binnenzijde van het luik zijn donkergrijs. (Johannes Vermeer. Gezicht op huizen in Delft, bekend als het straatje. Datering: ca. 1658.). Bron: Rijksmuseum Amsterdam.

Dit artikel gaat over de ontwikkeling van het kleurgebruik op het exterieur van boerderijen in het Groene Hart in de tweede helft van de 17de eeuw.

In de loop van de Gouden Eeuw komt het schilderen van vensters en houtwerk, zoals wij dat kennen, geleidelijk in zwang. Lijnolieverf was natuurlijk al langer bekend, maar nu was er een noodzaak ontstaan voor het schilderen. Het duurzame eikenhout raakte op in Nederland, en het werd duur en slecht verkrijgbaar. Voor de bouw ging men daarom over op grenenhout dat uit Scandinavië werd geïmporteerd. Dit hout moet buiten beschermd worden tegen weersinvloeden door een degelijke verflaag. Het kleurgebruik was veel gevarieerder dan wij nu gewend zijn. In de steden vindt deze ontwikkeling veel eerder plaats dan op het platteland. Daar duurt het nog langer voordat men een kwast pakt. Allereerst worden de luiken geschilderd. Luiken gaan veel korter mee dan de kozijnen, dus een eiken kozijn kan een grenen luik hebben. Kruiskozijnen hebben oorspronkelijk alleen aan de bovenzijde glas, en aan de onderzijde luiken. Bij mooi weer stonden die open, voor licht en lucht. In ons Hollands klimaat waren deze luiken dus vaker dicht dan open. Daarom werden de binnenkanten van de luiken mee geschilderd met het interieur. Rode okerachtige kleuren waren voor het interieur verreweg het meest populair, hoewel een gele okerachtige kleur ook regelmatig voorkwam.

Luiken die nog van eiken waren, bleven aan de buitenzijde onbeschilderd. De nieuwere grenen luiken kregen aan de buitenzijde een rode, leigrijze of een gelige kleur. Wie rijk was, liet dat graag zien, en koos voor de dure Spaansgroene kleur op de buitenzijde van de luiken.

Deuren werden op dezelfde manier geschilderd als de luiken. Grenen kozijnen werden voornamelijk in een gebroken witte, Bentheimer-achtige kleur of leigrijs geschilderd. In de loop van de 17de eeuw komen in de steden de onderraampjes in de kruiskozijnen steeds meer in gebruik. De luiken blijven nu ook bij slecht weer vaker open en hierdoor gaat de rode binnenkant van de luiken het gevelbeeld steeds meer bepalen. Deze onderraampjes hebben overigens meestal een andere kleur dan de binnenkant van de luiken. Ook het witkalken van het onderste deel van de gevels wordt steeds meer gedaan. Dat moest voor de properheid elk jaar gebeuren. De hoogte van de witkalklaag varieerde van circa één meter tot op reikhoogte. Vaak verspringt deze hoogte bij een raam of op de hoek van het pand. Soms is de witkalk omhoog gezet bij de deur, dat is makkelijk in het donker. Ook bleef het siermetselwerk in deze periode populair, samen met de mooie siersmeedijzeren ankers. Al met al gaven de (rijkere) gevels een fleurige aanblik door de toepassing van wel vijf of zes verschillende kleuren. Op de boerderijen was men nog steeds erg snel klaar met schilderen. De stallen werden alleen gewit en geteerd. De vensters van het voorhuis werden in de loop van de eeuw wel steeds vaker geschilderd in verschillende oker- en leigrijze kleuren.

Verder lezen

Bron

Deze tekst is gebaseerd op:

  • Ineke de Visser, Kleur op boerderijen. In het groene hart van Holland (Hardinxveld-Giessendam 2006)

Deze publicatie is tot stand gekomen door eigen onderzoek en o.a. de volgende bronnen:

  • L. Boot e.a., Van Hoogmade naar Arnhem, Lotgevallen van de boerderij Boskade 11 in de Bospolder bij Hoogmade 1600-2004 (Arnhem, 2004).
  • W. F. Denslagen en A. de Vries, Kleur op historische gebouwen: de uitwendige afwerking met pleister en verf tussen 1200 en 1940 (’s-Gravenhage, 1984).
  • M. de Keijzer en P. Keune, Pigmenten en bindmiddelen (Amsterdam, 2001).
  • L. Simis, bewerkt door H. Janse, en J. Berghuis jr., Schilder- en Verfkunst (’s-Gravenhage, z.j.).
  • W. van Wijk, Dordtse Kleuren (Breda, 2002)
  • H. J. Zantkuyl, Bouwen in Amsterdam (Amsterdam, 1973-1992 p. 94-108)