Hooiberg

Uit Agriwiki
Erf met eenroeder in Udenhout
Tweeroedige kapberg. Vervaardiger Gerrit Kramer, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Nederland is een koeienland. Maar die koeien grazen niet het hele jaar in de wei. ’s Winters staan ze op stal en dan eten ze van oudsher vooral hooi. In de zomer worden de hooilanden gemaaid. Het gras wordt op het land gedroogd en vervolgens opgeslagen op de boerderij. Lange tijd gebeurde dat vooral in hooi- of kapbergen. Een hooiberg is een vrijstaande, open hooitas met één tot zes bergroeden, waarlangs een kap op en neer kan bewegen.

Ontstaan[bewerken | brontekst bewerken]

Waarschijnlijk werd hooi heel vroeger opgeslagen in mijten op het erf. De eerste vermeldingen van hooibergen zoals wij die kennen, zijn te vinden in handgeschreven oorkonden uit de dertiende eeuw. Hooibergen zijn van oudsher in grote delen van ons land een bekend verschijnsel. Bijvoorbeeld in de weidestreken in Zuid-Holland en het westen van Utrecht. Er waren overigens ook zuivelstreken waar ze niet voorkwamen, zoals Friesland en Noord-Holland. Daar werd hooi binnen in de boerderij geborgen, althans nadat zich daar in de zeventiende en achttiende eeuw met respectievelijk de kop-hals-rompboerderij en de stolpboerderij nieuwe boerderijtypen hadden ontwikkeld.

Eénroeder[bewerken | brontekst bewerken]

(ook: paraplu of pluberg) De eenroeder is waarschijnlijk pas halverwege de negentiende eeuw ontstaan als graanopslag. Voor dat doel hadden de bergen een verhoogd tasvloertje op paaltjes. Later werden ze vrijwel alleen nog gebruikt voor hooiopslag. Ze komen voor rond de IJssel en in Salland, Twente, de Graafschap en Noord-Brabant.

Drieroedige koekoekberg

Tweeroeder[bewerken | brontekst bewerken]

In Nederland zijn bijna geen oude tweeroeders meer te vinden in oorspronkelijke staat, dus met rieten dak. De tweeroeder met golfplaatbedekking is nog wel te zien. De zadeldakberg en de schilddakberg zijn tweeroeders die vooral in de minder welvarende gebieden te vinden waren. Tweeroeders komen nu nog op de Veluwe, in de Gelderse Vallei en op de Utrechtse Heuvelrug voor.

Meerroeder[bewerken | brontekst bewerken]

De meerroeder is een hooiberg met drie tot zes roeden en een beweegbare kap. Houten drieroeders komen maar zelden voor. Nieuwe met ijzeren of betonnen roeden en een oude rieten kap zijn er nog wel. Daarnaast zijn er fabrieksmatig gefabriceerde exemplaren met golfplaten dak. De roeden van de meerroeder staan buiten de beweegbare kap. Dit type kent enkele varianten, zoals de steltenberg en de schuurberg.

Schuurberg in Eefde
Steltenberg te Oldebroek

Koekoekberg[bewerken | brontekst bewerken]

De koekoekberg komt voor langs de oude zuidelijke en oostelijke Zuiderzeekust. Dit type heeft een soort dakkapel, de ‘koekoek’ of ‘grijperkast’. Aan een balk onder het hooibergdak die uitkomt in de koekoek is een grijper vastgemaakt. Daarmee kon het hooi omhoog worden gehaald en in de berg gebracht.

Schuurberg[bewerken | brontekst bewerken]

Als de steltenberg aan twee of drie zijden schuuruitbouwen onder een schuin dak heeft, spreekt men van een schuurberg. De aanbouwen boden ruimte aan kippen, varkens, jongvee, gereedschappen of brandstoffen. Rond Deventer (Diepenveen) en in de Graafschap zijn nog wel authentieke exemplaren te zien, net als in de Betuwe, met concentraties rond onder meer Lienden, Opijnen, Buurmalsen, Wadenoyen en Est, en in Zuid-Holland.

Steltenberg[bewerken | brontekst bewerken]

De steltenberg is een hooiberg met een verhoogde vloer. De berg staat dus als het ware op stelten. In het rivierengebied was het hooi daardoor beschermd bij overstromingen. De vloer waarop het hooi wordt opgetast, kan bij voldoende hoogte dienen als dak voor een opslagruimte. Bij grotere tasbergen met vijf of meer roeden staat midden onder de tasvloer vaak een gemetselde kolom, de zogenaamde ‘poer’.

Verplaatsbare kapberg[bewerken | brontekst bewerken]

In Salland, Twente en de Graafschap kwamen eenvoudig te verplaatsen bergen voor die ‘pachtersbergen’ werden genoemd. Kenmerkend is dat de constructie met schoren is versterkt en dat de roeden op veldkeien zijn geplaatst. Ze werden vooral gebruikt door pachters die de berg op een platte kar meenamen als zij moesten verhuizen naar een ander erf.

Open of gesloten?[bewerken | brontekst bewerken]

Vroeger waren kapbergen in grote delen van ons land veel gebruikt, maar er waren ook streken waar ze werden vervangen door gesloten hooischuren. Wat vond de landbouwwetenschap van de keuze tussen open en gesloten hooiberging? Ir. A. Kuijsten heeft er in het begin van de vorige eeuw onderzoek naar gedaan. Voordelen van een kapberg waren lage bouwkosten, minder last van ongedierte, beter nadrogen van de oogst en beperking van het brandgevaar. Nadelen waren er ook. De buitenste laag van het hooi wordt immers door regen en sneeuw aangetast, wat bij hooi ongeveer een half procent verlies oplevert. En kapbergen waren minder geriefelijk, omdat het hooi over het erf naar de stal moest worden gebracht.

Bron[bewerken | brontekst bewerken]

De tekst is gebaseerd op:

  • 'Hooi in de kapberg', Landleven 14e jaargang, nummer 3 – april/mei 2009
  • Bouwhistorie van boerderijen. Ontstaan en vorm van de boerderijen in Alblasserwaard en Vijfherenlanden, Stichting Boerderij en Erf Alblasserwaard – Vijfherenlanden 2001.

Links[bewerken | brontekst bewerken]

Verder lezen[bewerken | brontekst bewerken]