Voeropslag

Uit Agriwiki

De opslag van veevoer nam een aanzienlijk deel van het bedrijfsgedeelte en het erf van de boerderij in beslag. Voer werd tot het einde van de 19e eeuw nog op eigen grond verbouwd en opgeslagen.

Verschillen[bewerken | brontekst bewerken]

Er zit veel verschil tussen de manier waarop boeren in Nederland hun veevoer opsloegen. Hieronder worden deze verschillen uitgelicht:

Stolpboerderij in De Hout
Hilde in Empe

West-Nederland en Friesland[bewerken | brontekst bewerken]

In het westen van Nederland en in Friesland bevonden zich veel grote veehouderijen. Dit betekende dat het bedrijfsgedeelte van de boerderij hoofdzakelijk als opslagplaats van hooi voor de koeien moest worden gebruikt. In de Noord-Hollandse stolpboerderijen werd het karakteristieke hoge middendeel binnen de vier staanders van de gebinten, het zogenaamde vierkant, gebruikt om hooi op te slaan. Deze ruimte werd van de grond tot de nok vol getast met hooi.

Oostelijke zandgronden[bewerken | brontekst bewerken]

Op de oostelijke zandgronden kwamen vooral hallehuisboerderijen voor. De veestapel was op deze gebieden veel kleiner waardoor het hooi en voedergewassen, anders dan bij de boerderijen in west-Nederland en Friesland, in kleinere ruimtes bewaard kon worden. In deze gebieden werd het hooi bewaard op de kleine zoldertjes boven de stallen in de zijbeuk, de zogenoemde hilden. Waar hilden in eerste instantie open slietzolders waren die enkel uit los opgelegde houtronden bestonden, werden ze vanaf de 19e eeuw vervaardigd van planken. Ook werden ze in die periode afgesloten van de deel waarmee de boeren hoopte te vorkomen dat het hooi een onaangename geur en smaak zou krijgen door de uitwasemingen van de stal.

Zuidelijke en oostelijke zandgronden[bewerken | brontekst bewerken]

Typerend voor de zuidelijke en oostelijke zandgronden is dat de koeien naast het standaardvoer van hooi, spurrie en rogge ook nog gekookt voer kregen. Aardappelen, knollen en etensresten werden in een grote ketel gekookt in karnemelk en water. Deze ketel stond soms in de deel, maar kon zich ook in het woongedeelte van de boerderij bevinden. Vanaf daar kon de ketel met een draaiboom bij het vee gebracht worden.

Buiten de boerderij[bewerken | brontekst bewerken]

Lang niet al het voer werd op de boerderij zelf opgeslagen. Vaak werd het bewaard in de bijgebouwen van de boerderij als bijschuren en hooibergen.

Knollenkuil[bewerken | brontekst bewerken]

Knolgewassen werden vaak vorstvrij ondergebracht in ondiepe kuilen op het erf, afgedekt met een laag aarde. Ook aardappels kregen soms half ondergrondse kelders, de zogenoemde aardappelkelders.

Paardenstal[bewerken | brontekst bewerken]

Onder andere in Zeeland waren veel grote akkerbouwbedrijven te vinden. Deze bedrijven hielden veel paarden waarvoor het voer op zolders boven de paardenstal lag. Dit voer, dat bestond uit haver, bonen, klaver en kaf, kon zelfs direct via kokers in een mengbak gestort worden.

Kapberg in Dalfsen

Kapbergen[bewerken | brontekst bewerken]

Kapbergen werden in grote delen van het land gebruikt voor de hooiopslag. Er zijn veel verschillende soorten te vinden, zoals eenroeders, meerroeders en steltenbergen. Hoewel kapbergen vaak hooibergen worden genoemd werden ze in het Oosten van het land werden ze ook voor graanopslag gebruikt. Zie hiervoor ook de categorie kapbergen.

Bron[bewerken | brontekst bewerken]

Gaillard, Karin. Binnen bij de boeren: wonen en werken in historische boerderijen. Waanders Uitgevers Zwolle en Stichting Manifestatie Historisch Interieur 2001 Amsterdam, 2003.