Windsingel
Smalle langgerekte bosjes, of rij bomen, aan de rand van een erf. Bewoners van boerderijen in de open landschappen hebben vaak last van een sterke en koude wind. Men zorgde in deze gebieden voor een singel of mantel om het erf. Deze zogenoemde windsingels hielden niet alleen de wind tegen maar functioneerde ook als bliksemafleider. Over het algemeen beschermd de mantel om het boerenerf enkel de kanten waar de wind vandaan komt, dit is vaak de noord-, west- en zuidwestkant van het erf. Vaak zijn deze mantels wat rafelig van vorm. In de Noord-Hollandse droogmakerijen zie je echter juist hele strakke mantels terug.
Voor windsingels werden vaak schietwilgen, essen en canadapopulieren gebruikt. Om de windsingel van onder ´dicht´ te maken werden struiken geplant. Hier zie je vaak de meidoorn, sleedoorn, hondsroos, veldesdoorn en bos- en grauwe wilg terugkomen.
Naast de praktische functie van de begroeiing die het erf beschermde tegen veel wind, wordt tegenwoordig ook de ecologische functie gewaardeerd. Zo is de begroeiing bij uitstek een plek waar dieren voedsel en dekking kunnen vinden.
Nieuwe trend
Hoewel de boerenerven in veel delen van Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog steeds kaler werden, werden op veel boerenerven ook dichte, nieuwe windsingels geplant. Ook waar deze van oorsprong niet voorkwamen. De impuls hiervoor was de inrichting van de Noordoostpolder vlak na de Tweede Wereldoorlog. De erven in de polder werden besloten gemaakt door de aanleg van een singel rondom het erf. Deze gewoonte werd al snel overgenomen in andere delen van Nederland, ook als het een gesloten landschap betrof, waar van oudsher geen windsingels voorkomen.
Bron
- 'Bomen in Zeeland.' Stichting Landschapsbeheer Zeeland, https://landschapsbeheerzeeland.nl/veel-gestelde-vragen/welke-monumentale-bomen-zie-je-terug-op-zeeuwse-erven.
- Voorhorst, Jacomien. Boerenerven: vroeger en nu. Uitgeverij Terra, 1996.