Stookplaats

Uit Agriwiki

Als een van de basisvoorwaarden voor het wonen heeft het haardvuur een centrale plaats ingenomen in de boerderij - letterlijk en figuurlijk. Hoewel verschillende haardvormen in bepaalde perioden naast elkaar voorkomen, kan men in de ontwikkeling van de stookplaats globaal de volgende fasen onderscheiden: • de vrije haard ligt midden in de ruimte, zonder rookafvoer; • het open vuur is tegen één van de wanden gelegen, en erboven is een rookvang en rookafvoer geconstrueerd, ofwel een schouw; • het vuur wordt gestookt in een kachel of fornuis. Men kan verder nog onderscheid maken tussen een vuur dat voor meerdere doeleinden wordt gebruikt en apart ingerichte stookplaatsen voor verwarming, voedselbereiding, brood bakken, was koken of zuivelbereiding.

Werkschouw in de stal met links een waterfornuis en in het midden een haardplaat. Boerderij-interieur in Vianen (Ut) (Bron: Fotoarchief Bureau Helsdingen, Vianen)

Vrije haard[bewerken | brontekst bewerken]

Het oudste type stookplaats is de zogenaamde ‘vrije haard’: een open vuur midden in de woonruimte, zonder rookafvoer. Een dergelijke stookplaats werd vooral aangetroffen in de meer primitieve huisvormen, waar nauwelijks of geen afscheiding bestond tussen de woon- en werkruimte. Vanwege de brandveiligheid bevond het vuur zich meestal op een verharde ondergrond, bijvoorbeeld op enkele platte stenen, op een vloertje van keien of klinkers, of op een ijzeren haardplaat. Dit gaf de stookplaats bovendien een duidelijk afgebakende plaats in het huis. De rook van het vuur werd niet door een rookkanaal afgevoerd en kwam vrij in de ruimte terecht, vanwaar het zich door kieren in het dak of door een luik een weg naar buiten zocht. Dergelijke huizen hadden dus geen schoorsteen en worden ook wel rookhuizen genoemd. De rook schijnt een drogende en conserverende uitwerking te hebben gehad op de op zolder opgeslagen oogst. Voor de bewoners moet het verblijf in zo’n rokerige atmosfeer echter niet erg aangenaam zijn geweest, terwijl de rook bovendien op alles een vettige roetlaag achterliet. Aan deze roetlagen zijn de oorspronkelijke, maar inmiddels verbouwde rookhuizen nog wel eens herkenbaar. Het open vuur diende zowel voor verwarming als voor voedselbereiding. Als verwarmingsbron was de vrije haard echter niet erg doeltreffend: de stralingswarmte, die vlak bij het vuur erg hoog kon worden, was niet voldoende om de meestal grote open ruimte te verwarmen. Duitse onderzoekingen hebben aangetoond dat de luchttemperatuur binnen waarschijnlijk niet meer dan vier tot zes graden hoger werd dan buiten, zelfs als men ervan uitgaat dat het vee op stal stond en de zolder was volgepakt met hooi of graan. Alleen dicht bij het vuur zal het enigszins behaaglijk zijn geworden, en daar gold dan nog het gezegde ‘van voren verschroeien, van achteren bevriezen’. Wel vormde de stookplaats met het open vuur in letterlijke en figuurlijke zin het middelpunt waaromheen zich het hele huiselijke leven afspeelde.

Open vuur met rookvang[bewerken | brontekst bewerken]

De vrije haard heeft zich nog tot het begin van de 20e eeuw op enkele plaatsen kunnen handhaven. Daarna werd dit type stookplaats vrijwel overal verdrongen door de haard met rookvang (schouw) en rookafvoer (schoorsteen). Deze verandering die de roet- en rookoverlast wegnam, heeft sterk bijgedragen tot de verbetering van de woonomstandigheden. Daarnaast is deze ontwikkeling van grote invloed geweest op de situering van de haard en op de indeling van de boerderij als geheel. De rookvang en -afvoer zijn natuurlijk eenvoudiger aan te brengen langs een muur dan los in de ruimte. Daarom werd de haard tegen de voorgevel, de brandmuur of één van de binnenmuren geplaatst. Verplaatsing van de stookplaats naar een wand had bovendien warmtetechnisch een gunstig effect: de muur houdt de warmte vast en straalt deze geleidelijk weer uit. Plaatsing tegen de brandmuur was daarom het meest efficiënt. Waar het vuur de wand raakte was het wenselijk deze extra te beschermen door middel van een laag extra harde steen of een metalen haardplaat, die rechtop tegen de muur werd geplaatst. Dergelijke haardplaten waren vaak fraai gedecoreerd. Een gevolg van de verplaatsing was wel dat het vuur door zijn excentrische ligging niet meer het middelpunt van de woonruimte was. De zitruimte bij de haard was dan ook danig beperkt. In het noordoostelijke deel van de Veluwe steekt de schoorsteen van de historische boerderijen vaak midden door een dakvlak. De stookplaats lag aan een scheidsmuur tussen een middenkamer - waar werd gekookt en geleefd - en een zijkamer. Hierdoor kon ook de zijkamer met een vuurplaats van warmte worden voorzien. Ze werd wel als nette kamer gebruikt, maar ook vaak als winterkamer omdat ze kleiner was dan de middenkamer.

Gesloten vuur[bewerken | brontekst bewerken]

De ontwikkeling van de stookplaats laat zien hoe het vuur door de mens steeds verder werd bedwongen: het brandgevaar werd steeds kleiner, het warmterendement werd opgevoerd en vervelende neveneffecten, zoals roet en rook, werden geëlimineerd. Nadat de haard was verplaatst naar de muur en voorzien van rookvang en schoorsteen, werd het vuur nog verder ingeperkt door de schouw te voorzien van zijwanden. Het geheel werd steeds verder ingebouwd. De volgende stap was tenslotte het vuur zelf in een kleine, min of meer afgesloten ruimte onder te brengen: in een kachel of fornuis. Hoewel kachels als zodanig in voorname huizen en stadshuizen al veel eerder bekend waren, behield men op het platteland tot ver in de negentiende eeuw de stookplaats met open vuur. Pas in de tweede helft van die eeuw, toen de industrie ijzeren kachels in serie (en dus betaalbaarder) kon vervaardigen, werd deze ook op het platteland in relatief korte tijd genomen. Had men daar rond 1850 nog vrijwel overal open vuur, na de eeuwwisseling was dit al haast een uitzondering geworden. In het oosten van het land heeft zich deze ontwikkeling het laatst voorgedaan: in het noordoostelijke deel van de Achterhoek duurde het tot ongeveer 1940 voordat de laatste open vuren plaats maakten voor een kachel of fornuis. De grote rookvang werd hierdoor overbodig en kon worden afgesloten of vervangen door een veel kleiner exemplaar. Omdat verwijdering van de rookvang een forse bouwkundige ingreep betekende die het nodige geld kostte, kozen boeren er voor om de rookvang intact te laten en de kachel eronder te zetten. Voor de verbetering van het woonklimaat werd echter wel een plafonnetje in de rookvang gemaakt, waarna de kachelpijp werd aangesloten op het oorspronkelijke rookkanaal.

Bron[bewerken | brontekst bewerken]

De tekst is gebaseerd op:

  • P.A.M. van Wijk Boerderijen Bekijken; Historisch boerderijonderzoek in Nederland (Arnhem / Amersfoort 1985)
  • 'De stookplaats in de boerderij', Landleven 3e jaargang, nummer 1- januari/februari 1998
  • 'Van Open Vuur tot Open Haard', Landleven 6e jaargang, nummer 2 – maart/april 2001

Links[bewerken | brontekst bewerken]

Verder lezen[bewerken | brontekst bewerken]