Klöpkeshoes

Uit Agriwiki
Zij- en kopgevel van klopkeshoes in Bergham

Vroeger kende iedereen in Twente de klöpkes: vrome, ongetrouwde vrouwen die de pastoor hielpen bij zijn werk. Een klöpke woonde in een klein huisje, meestal bij een boerderij. In het Openlucht museum Ootmarsum is zo'n klöpkeshoes te bezoeken.

Herkomst[bewerken | brontekst bewerken]

Twentse boerderijen kenmerkten zich vroeger door een groot aantal bijgebouwen. Soms was daar – vrijstaand of als een zogenaamde ‘endskamer’ of ‘bovenkamer’ tegen een gevel aangebouwd – ook een ‘klöpkeshoes’ of ‘klopjeshuis’ bij. Dat was een klein, eenvoudig huisje voor de eens in Twente zo bekende ‘klöpkes’, ongetrouwde vrouwelijke kerkdienaressen en pastoorhulpen. Omdat deze vrouwen meestal sociaal werk deden voor de gemeenschap, stonden ze in hoog aanzien. Als wederdienst voorzagen boer en parochie in hun levensonderhoud. De naam ‘klöpkes’ hebben deze vrouwen ten tijde van de reformatie gekregen. Het katholieke geloof was toen verboden en kerkdiensten moesten in het geheim worden gehouden. In opdracht van de pastoor klopten de vrouwen bij de boerderijen op de ‘niendeuren’ (de deeldeuren) om de bewoners te waarschuwen dat er ergens een kerkdienst werd gehouden. Daarom werden deze vrome vrouwen ‘klöpkes’ genoemd en hun onderkomen ‘klöpkeshoezen’.

Inrichting[bewerken | brontekst bewerken]

Het klöpkeshoes in het Openluchtmuseum Los Hoes Ootmarsum heeft een eenvoudige houten constructie met ankerbalkgebinten. De buitenmuren zijn uit onder meer baksteen en beleemd vlechtwerk gemaakt. Op de grond ligt Bentheimer steen. Deze steensoort werd in de omgeving van het Duitse plaatsje Bentheim gewonnen en in de ruime omgeving veelvuldig gebruikt om bijvoorbeeld vloeren van woningen, deelvloeren en putten te maken.

De inrichting van het huisje is heel sober: een tafel met een paar stoelen, een spinnewiel en een zogenoemde ‘tuugkiste’, waarin kleding en beddengoed werden bewaard. De kist is kunstig versierd met houtsnijwerk en bovenin zit een vakje om geld en andere waardevolle spulletjes te bewaren. Dan was het ‘inschrien’ of ‘inschrijn’, wat betekent ‘in de kist’.

De vrome bewoonster van het huisje kookte op een ijzeren haardplaat op de vloer, die ook als verwarming diende. Een schoorsteen had haar huisje niet, de rook vond zijn eigen weg tussen de pannen van het dak.

Bron[bewerken | brontekst bewerken]

De tekst is gebaseerd op:

  • 'Huisjes voor vrome vrouwen', Landleven 14e jaargang, nummer 1 - januari/februari 2009

Links[bewerken | brontekst bewerken]

Verder lezen[bewerken | brontekst bewerken]