Hovenierhof
Oud-Walcherse benaming voor groentetuin of moestuin.
De moestuin bevond zich op het Zeeuwse erf doorgaans achter de welput en tegenover de schuur. Deze konden de rest van het erf afgescheiden zijn door middel van een haag (meestal liguster of meidoorn). De grootte van de moestuin was afhankelijk van de welvaart van de boer en de beschikbare ruimte op het erf.
Groenten en bereiding[bewerken | brontekst bewerken]
Gedurende de seizoenen werden verschillende groenten, blad- en knolvruchten gekweekt. Zo werd in de zomer vaak kropsla geteeld. Terwijl spinazie, postelein en worteltjes veel minder vaak voorkwamen. Sla had voor veel boerinnen de voorkeur omdat deze maar weinig bereidingstijd vereiste. 's Winters kweekte de boerin rapen, veldsla en kolen. Zo werd er in de wintermaanden vaak stamppot van rode of savoyekool met aardappelen gemaakt. Veldsla kon bij de avondmaaltijd worden geserveerd met varkensvet en ´taerlienkjes´, gebakken spek en azijn. Rapen werden doorgaans geschild en in hun geheel gekookt, het liefst in vers varkensvet met aardappels en kookperen. Dit gerecht werd ook wel ´langsop´ of ´lang van nat´ geweest.
Bijzonder op de hofstede was de teelt van pompoenen. Menig boerin probeerde een zo groot mogelijke pompoen te kweken om zo anderen te overtreffen. De pompoenen werden zwaar bemest en zorgvuldig op een plank of glasplaat gelegd om rotting te voorkomen. Dit leidde tot de kweek van pompoenen van zo´n 25 a 30 kilo. De grote hoeveelheid pompoen die hieruit voortkwam werd gebruikt om in de herfst en winter zogenoemde ´pompepap´ van te koken: een combinatie van gezweefde pompoen met bruine suiker.
Naast groenten bevonden zich in het hoveniershof ook fruitplantjes en keukenkruiden. Bloemen waren minder veelvoorkomend aamgezien deze naast schoonheid niets opleverde.
Bron[bewerken | brontekst bewerken]
- Vader, J. Een Oud-Walcherse boerderij. Vereniging "Vrienden van het Nederlands Openluchtmuseum", 1979.