Dwarsgebinten met één gebintbalk
Dwarsgebinten met één gebintbalk komen algemeen voor in Nederland. Hoewel in deze gebinten het aantal verschijningsvormen en varianten zeer groot is, kunnen daarin toch vier hoofdtypen worden onderscheiden, namelijk het dekbalkgebint, het kopbalkgebint, het ankerbalkgebint en het tussenbalkgebint. Het onderscheid is gelegen in de wijze van bevestiging van de gebintbalk aan de gebintstijlen. De gebintbalk kan aan de toppen van de stijlen zijn bevestigd of op een lager niveau in de stijlen zijn gepend. Voor dit laatste geval heeft L. Brandts Buys de term 'trekbalkgebint' voorgesteld.
Dwarsgebinten met hoog geplaatste gebintbalk
Bij de gebinten, waarvan de gebintbalken aan de toppen van de stijlen zijn verbonden, onderscheiden we twee typen. Het meest komt voor dat in de balkeinden een of twee pengaten zijn gemaakt en aan de boveneinden van de gebintstijlen even zovele pennen, zodat de balk op de stijlen gepend kan worden. In dit geval noemen we de gebintbalk een dekbalk (omdat hij de toppen van de gebintstijlen afdekt) en het gebint een dekbalkgebint. In het andere geval is de gebintbalk nabij de einden plaatselijk versmald, terwijl aan de boveneinden van de gebintstijlen het middengedeelte is weggezaagd; hierin past de versmalling van de gebintbalk. Hier noemen we de gebintbalk een kopbalk (omdat hij met zijn volle kopeinden buiten de gebintstijlen uitsteekt) en het gebint een kopbalkgebint. Een bijzonderheid van dit gebint is nog, dat aan de twee boveneinden van elke gebintstijl zich meestal pennen bevinden, waarop de gebintplaat wordt gepend. Een andere bijzonderheid is, dat een gebouw met kopbalkgebinten zelden is voorzien van gelijktijdig gebouwde zijbeuken. Grote boerderijen of schuren met kopbalkgebinten zijn ons niet bekend.
Dwarsgebinten met lager geplaatste gebintbalk
Ook bij de trekbalkgebinten zijn er twee typen. Soms is de gebintbalk simpelweg in de stijlen gepend, hetzij met een open, hetzij met een gesloten pen-en-gatverbinding, beide verzekerd met toognagels. De gebintbalk noemen we dan een tussenbalk (omdat hij zich tussen de gebintstijlen bevindt) en het gebint een tussenbalkgebint. Meestal zien we naast de pennen aan de tussenbalk tanden, ter vergroting van het draagvlak in de gebintstijl. De gebintplaten worden gepend op de boveneinden van de gebintstijlen. Vaker komt het echter voor, dat de einden van de gebintbalk van lange pennen zijn voorzien, die door de gebintstijlen heen gestoken (=doorgepend) worden. In elke pen zijn één of twee gaten gemaakt, grotendeels in het uitstekende gedeelte ervan. Hierdoor worden wiggen geslagen, waardoor de gebintbalk stevig aan de gebintstijlen verankerd wordt (toognagels door de pen- en gatverbinding zelf plegen echter niet te ontbreken). De gebintbalk wordt hier dan ook een ankerbalk genoemd en het gebint een ankerbalkgebint. Steken de pennen maar weinig buiten de gebintstijlen uit en ontbreken de wiggen, dan kan niet van aan ankerbalkgebint gesproken worden, maar betreft het een tussenbalkgebint.
Het kopbalkgebint neemt constructief gezien een tussenpositie in tussen het dekbalkgebint en het ankerbalkgebint. Met het laatste heeft het de ‘verankering’ van de balk aan de stijl gemeen. Soms kan men zelfs een ankerbalk aantreffen op de plaats van een kopbalk. Gebinten met kopbalk komen voor in gebieden (Twente, Achterhoek, midden- en Zuid-Limburg en een enkele maal in Noord-Brabant), waar het ankerbalkgebint inheems is. Kopbalkgebint en dekbalkgebint hebben gemeen, dat de balk van boven af op de stijl is aangebracht. Er bestaan varianten van dek- en kopbalkgebinten die veel verwantschap hebben; waar de grens tussen deze twee is te leggen, wordt in de figuur hiernaast (Gebintstijlen van dekbalk-, kopbalk- en ankerbalkgebinten) aanschouwelijk weergegeven. Bovendien steekt bij een kopbalkgebint de gebintbalk steeds buiten de stijl uit, wat bij een dekbalkgebint niet altijd het geval is.
Varianten met één gebintbalk
Op verschillende wijzen bestaan er varianten op de vier typen van gebinten. De variatiewijzen zijn niet voor alle typen dezelfde; daarnaast zijn er combinaties mogelijk van twee of zelfs drie variatiewijzen. Het totaal aantal denkbare varianten is zeer groot, het aantal bestaande varianten waarschijnlijk een stuk kleiner, maar toch niet gering. De voorkomende variatiewijzen zijn weergegeven in de figuur hiernaast.
Ongelijke lengte van de gebintstijlen
Dit kan alleen voorkomen bij ankerbalkgebinten en tussenbalkgebinten. Soms is het verschil vrij klein; bij gebinten met een overstek is het al wat groter. In Zeeland is het verschil soms nog groter: de korte stijl steekt dan nog nauwelijks of niet boven de gebintbalk uit, terwijl de andere stijl hoog opgaat. De gebintbalk kan dan ook als een dekbalk op de korte stijl zijn gepend. De korte stijl staat gewoonlijk in een buitenwand of –muur. Hierbij spreekt men in Vlaanderen wel van een mank dak. Voegt men aan een dergelijk gebint een tweede horizontale balk, een been of een stijl en twee korbeels toe, dan is een kreupel etagegebint ontstaan.
Sleutelstukken
De gebintbalk kan voorzien zijn van sleutelstukken, die net als de gebintbalk op of in de gebintstijlen zijn gepend of er doorheen (ankerbalkconstructie), en waar de korbeels doorheen zijn gepend. Soms maakt één van die sleutelstukken één geheel uit met de balk (dat wel een aangestoken sleutelstuk wordt genoemd); aan die zijde was dan het worteleinde van de boom waaruit de balk is gezaagd. Men ziet echter ook wel aan beide zijden aangestoken sleutelstukken. Gebinten met sleutelstukken kan men aantreffen in woonhuizen of in woongedeelten van boerderijen. In Drenthe, maar ook elders, komen nog ankerbalkgebinten voor met gotische sleutelstukken.
Overstek(ken)
Bij dekbalkgebinten is het eenvoudig de gebintbalk wat langer te maken en hem buiten het gebint te laten oversteken. Dit kan bijvoorbeeld zinvol zijn als een brede zijbeuk vereist is. De gebintplaat wordt dan op (of vlak bij) het einde van het overstek opgelegd. Het overstek kan kort zijn, zonder ondersteuning, of wat langer met een kort korbeel, of nog langer met een korbeel dat even lang is als de andere korbeels. In het laatste geval komt het wel eens voor, dat één van de ‘gewone’ korbeels achterwege wordt gelaten. Een gebint kan aan één zijde van een overstek worden voorzien, maar ook aan beide zijden. Bij kopbalkgebinten komt soms een kort overstek voor aan één zijde; de gebintplaat blijft dan gehandhaafd boven de gebintstijl (waarop hij is gepend), terwijl een extra gebintplaat aan het einde van het overstek wordt toegevoegd. Ook bij trekbalkgebinten kan aan één zijde een overstek voorkomen; aan die zijde is de gebintbalk dan een dekbalk. Tussen de korte gebintstijlen onderling zijn dan meestal nog gebintkoppelbalken aangebracht met schoren voor stabiliteit in de lengterichting. Dit gebinttype is kenmerkend voor de zogenaamde Vlaamse schuren, die in Noord-Brabant en Noord-Limburg voorkomen. De zijbeuk aan de zijde van het overstek dient daarbij als inrit voor de wagens. Hoewel de gebintbalk van dit gebinttype eigelijk maar voor de helft een ‘trekbalk’ is en voor de andere helft een dekbalk, rekenen we het toch tot de trekbalkgebinten.
Tussenstijl(en)
Onder de gebintbalken kunnen éen of twee extra stijlen (gebinttussenstijlen) geplaatst worden, al dan niet voorzien van korbeels. Het kan daarbij voorkomen, dat aan de gebintstijlen zelf korbeels achterwege worden gelaten.
Dubbele korbeels
Bij de dekbalkgebinten van de Noordhollandse stolpboerderijen komt het dikwijls voor, dat er per gebintstijl twee korbeels aanwezig zijn. Soms is dat ook bij ankerbalkgebinten het geval.
Extra horizontale balk
Soms wordt halverwege de gebintstijlen een extra horizontale balk aangebracht, zonder korbeels. Deze balk kan een tussenbalk of een ankerbalk zijn, maar hij kan ook op de gebintstijlen zijn gelipt. Vaak is hij van lichtere afmeting dan de gebintbalk. Een enkele maal is deze balk zo hoog geplaatst, dat hij over de korbeels is gekeept. Is de extra balk een tussenbalk of ankerbalk en tevens voorzien van korbeels, dan is er sprake van een etagegebint.
Gebintstijlschoren
Bij Zeeuwse en Vlaamse dek- en ankerbalkgebinten zijn soms aan de buitenzijde van de gebintstijlen schoren (buitengebintstijlschoren) aangebracht. Aan de onderzijde zijn deze dan in buitengebintvoetplaten gepend, waarop ook de stijlen staan. In midden- en Zuid-Limburg kan men bij ankerbalkgebinten gebintstijlschoren aantreffen aan de binnenzijde van de gebintstijlen. De schoren zijn dan gepend in een verbindingsbalk (de gebintdrempel) tussen de ondereinden van de gebintstijlen. Ook in Vlaanderen komen zulke schoren voor, die de korbeels dan meestal kruisen. Ten slotte komt het een enkele maal voor, dat bij een trekbalkgebint schoren boven de trekbalk zijn aangebracht, al of niet in combinatie met korbeels daaronder.
Verder lezen
- Het boek ''Historische houtconstructies in Nederland''
- 1.0 Gebinten
- Dwarsgebinten
- Met één gebintbalk
- Met hoog geplaatste gebintbalk
- Met lager geplaatste gebintbalk
- Met twee gebintbalken
- Met één gebintbalk
- Langsgebinten
- Dwarsgebinten
- 2.0 Kapspanten
- 3.0 Kappen zonder spanten
- 4.0 Elementen
- 5.0 Houtverbindingen
Bron
- G. Berends, Historische houtconstructies in Nederland, Arnhem 1999