Boo
Drentse veehut die in Nederland enkel nog in Schoonebeek gevonden kan worden. Ook over de Duitse grens, in het Bentheimse, zijn in de jaren 1920 enkele exemplaren van de Boo gefotografeerd door K. Uilema.
Hoewel het vee normaliter op de deel van de boerderij stond, was er door de raandveenontginning te Schoonebeek een heel lang, smal stuk grond door de boer in gebruik. Aangezien het vee een heel eind van de boerderij werd geweid, en de boer niet elke dag heen en weer wilde lopen, werd een boo gebouwd, kilometers van de boerderij. Hier verbleef de koeienherder, de zogenaamde booheer, met zijn vee.
Keuken en stal[bewerken | brontekst bewerken]
De booën bestonden uit twee gebouwen: een vrijstaande hooischuur en een vrijstaand stalgebouw. Het stalgebouw was bestemd voor het vee, maar ook voor de booheer, een vrijgezel, die aan de voorzijde een keuken bezat. Deze keuken werd door een (oorspronkelijk ontbrekend) schot van de eigenlijke stal gescheiden. De booheer verbleef hier van Lichtmis (2 februari) tot Driekoningen. Het boovee werd in de landerijen rondom de boo gedreven waar het tot in de herfst graasde. Van begin december tot april of mei werden de dieren 's nachts gestald.
De stallen waren van modder, met langs de grup een groondholt. De koeien stonden met hun koppen naar de wand, en waren door middel van kettingen aan de stalpalen of reppels vastgemaakt.
Bronnen[bewerken | brontekst bewerken]
Van der Molen, S.J. Boerderijen van het Noordererf. De Walburg Pers Zutphen, 1979.