Bakoven

Uit Agriwiki
Een vrijstaande veldoven. Bron: Koldeweij, E.F., Boerenbedrijvigheid voortgang en behoud, Waanders Zwolle, RDMZ Zeist, pag. 46.

Vroeger werd op veel boerderijen brood gebakken. Hiervoor gebruikte men een aparte bakoven. Een bakoven bestaat uit een gemetselde halfronde oven. Hieronder is meestal een ruimte waar de takkenbossen bewaard kunnen worden. De bakoven zelf heeft geen schoorsteen. De rook verdwijnt door het openstaande deurtje. Daarom is een bakoven vaak onder een grote werkschouw aangebracht.

Het broodbakken in een primitieve vrijstaande bakoven in 1922 gefotografeerd door Klaas Uilkema. Bron: Wijk, P.A.M. van, Boerderijen bekijken, SHBO Arnhem 1985, pag. 48.
Het broodbakken in een primitieve vrijstaande bakoven in 1922 gefotografeerd door Klaas Uilkema. Bron: Wijk, P.A.M. van, Boerderijen bekijken, SHBO Arnhem 1985, pag. 49.

Werking[bewerken | brontekst bewerken]

De werking van een bakoven was heel eenvoudig. De oven werd gestookt met takkenbossen (zogenaamde ‘mutsaards’, in Limburg ‘schansen’ genoemd) totdat de bakstenen vloer en koepel letterlijk witheet waren. Dan werd het vuur eruit gehaald en de binnenzijde schoongeveegd met een natte dweil. Vervolgens werd het brood met een schieter in de oven geschoven en werd het gebakken door de stralingswarmte die de massa van de oven afgaf. Het hele bakproces duurde ongeveer 45 minuten. In Limburg werden daarna in de al enigszins afgekoelde oven de vlaaien gebakken. De oven werd gestookt tot de temperatuur 200-250 graden bedroeg. Daarvoor waren, afhankelijk van het formaat van de takkenbossen, het soort hout en de grootte van de oven, vier tot acht takkenbossen nodig. Er waren verschillende middeltjes om te testen of de oven op temperatuur was. Soms werd er een brood in de oven geplaatst waarin een korenaar stak. De korenaar moest bruin worden; kleurde hij zwart, dan was de oven te heet. De boerin kon ook in de oven spuwen: als het speeksel in de lucht verdampte, was de temperatuur te hoog. Verdampte het niet onmiddellijk wanneer het viel, dan was de oven niet warm genoeg. Ze kon ook een stuk papier in de oven steken: vloog het paper onmiddellijk in de brand, dan was de oven te heet. Een andere optie was om een beetje bloem op de bakvloer te strooien. Werd die zwart, dan was de oven te warm, bleef de bloem wit, dan was hij niet warm genoeg.

Brand[bewerken | brontekst bewerken]

Omdat traditionele boerderijen met hun houtskelet en rieten of strooien kappen zeer brandgevoelig waren, werd er vaak voor gekozen om de bakoven op ruime afstand van de boerderij te bouwen. Brand was vroeger een geducht en altijd aanwezig risico. Enerzijds omdat bij de bouw van boerderijen – zeker in de armere streken – veel brandbare materialen werden gebruikt, zoals stro en hout. Anderzijds omdat brandbestrijding nog in de kinderschoenen stond, waardoor men was aangewezen op emmers en op water uit put, sloot of poel. Bij brand was een boerderij daarom bijna altijd reddeloos verloren.

Drie locaties[bewerken | brontekst bewerken]

Er zijn drie soorten bakovens. De Bakoven kan in de boerderij geplaatst zijn onder de grote werkschouw. De bakoven is in een klein vrijstaand oventje op het erf van een boerderij. De bakoven is ondergebracht in een vrijstaand bakhuis met werkruimte.

Omvang[bewerken | brontekst bewerken]

Meestal is de omvang van de bakinrichting gerelateerd aan de omvang van de boerderij. Kleine boerderijen hadden een eenvoudige oven op het erf, ommetseld of alleen met een dakje erboven. Grotere boerderijen hadden een compleet bakhuis met oven en werkruimte. In die ruimte stonden de deegtrog en een rijskast waarin de broden rezen voor ze werden gebakken.

Constructie[bewerken | brontekst bewerken]

Bakoven in de boerderij[bewerken | brontekst bewerken]

Het deurtje van de bakoven bevind zich in de grote werkschouw, in de zijwanden of in de achterwand. Het eigenlijke ovenlichaam bevindt zich dus buiten de werkschouw. De bakoven zelf had een ijzeren deurtje. De halfronde opening eronder voor de takkenbossen had meestal geen deur.

Deur van een bakoven, met tegels rondom. Boerderij te Oud-Alblas (ZH) (Bron: Fotoarchief Bureau Helsdingen, Vianen

Vrijstaande bakoven[bewerken | brontekst bewerken]

Bij de vrijstaande bakovens staat de oven los op het erf. De boerin stond dus buiten te werken. Dit kwam vooral voor bij kleine boerderijen. De bakoven bestond uit een gemetseld voorgeveltje, met daarachter een koepelvormig ovenlichaam met een platte vloer. Het ovenlichaam was voorzien van een ovenmond die kon worden afgesloten met een houten of ijzeren deurtje. Over het ovenlichaam was een laag leem aangebracht. Daarop lag een laag plaggen. De leem was bedoeld om de oven te isoleren, de plaggen beschermden de leem tegen weersinvloeden. Soms werd boven deze eenvoudige bakovens een dakje gebouwd. Op een klein houtskelet met twee kapgebinten werd een pannendak gemaakt.

Bakhuis[bewerken | brontekst bewerken]

De bakovens bij grote boerderijen stonden vaak in een bakhuis. De oven kon tegen de achtergevel van het bakhuis zijn aangebouwd of was erin opgenomen. Bij een aangebouwde oven was de werkruimte tegen de voorgevel van de bakoven aangebouwd. De oven stond dan feitelijk buiten het bakhuis, onder een dakje. In andere gevallen stond de oven binnen het bakhuis. De bakhuizen waren soms erg groot. Zo mat dat van boerderij Hagens Plâts in Horst maar liefst 8 bij 4,5 meter. Het voorste deel met bakoven was een werkruimte en daarachter lag een gewelfde kelder. Daarboven bevond zich de knechtenkamer. Verder had het bakhuis een zolder. De reden was dat ze vanaf de negentiende eeuw tevens als zomerhuis werden gebruikt. Het boerengezin woonde er in de zomermaanden om dichter bij de stal en het land te zijn. Op deze locaties werd in dat deel van het jaar immers het meeste werk verricht.

Lokale verschijningsvormen[bewerken | brontekst bewerken]

Drenthe[bewerken | brontekst bewerken]

Drentse boerderijen hadden vroeger bijna allemaal een vrijstaande bakoven. Vele daarvan waren heel eenvoudig. Ze bestonden uit een gemetseld voorgeveltje met een deurtje met daarachter een bakstenen koepeloventje. Over de oven was een laag leem aangebracht die weer bedekt was met plaggen. De leem zorgde voor een goede isolatie, waardoor de oven lang warm bleef, terwijl de plaggen de leem beschermden tegen weersinvloeden.

Noord-Brabant[bewerken | brontekst bewerken]

Sommige oude boerderijen hebben een bakoven binnen, ingebouwd onder de boezem in de grote woonkeuken. Vooral in Brabant werd dat zo gedaan. Zo’n inpandige oven was een stuk praktischer dan een bakoven of een bakhuis op het erf, maar ook gevaarlijker. De oven moest immers met takkenbossen worden gestookt. Dan was het onvermijdelijk dat de vlammen af en toe uit de ovenmond lekten. Daarom werden de inpandige bakovens later niet meer toegepast.

Limburg[bewerken | brontekst bewerken]

In het zuiden van Limburg werden tot in de twintigste eeuw veel boerderijen in vakwerk gebouwd. De bakhuizen waren in de regel op dezelfde manier en met dezelfde materialen gebouwd. Meestal hadden de grote carréboerderijen ook grote bakhuizen die soms meerdere functies hadden, bijvoorbeeld voor de stroopkokerij. Haegens Plâts in het Noord-Limburgse Horst-Metrik is voor de plaatselijke verhoudingen een grote boerderij. Het bijbehorende bakhuis is ook groot. Het omvat niet alleen een werkruimte en een bakoven, maar aan de achterzijde ook een gewelfde kelder met daarboven een opkamer die dienst deed als knechtenkamer. De zolder werd gebruikt om veldvruchten op te slaan.

Zeeland[bewerken | brontekst bewerken]

In Zeeland heet een bakhuis ‘bakkeet’ of kortweg ‘keet’. Het gebouwtje stond vrij op het erf of was tegen de boerderij aangebouwd. De oven was meestal ingebouwd en daardoor onzichtbaar, maar soms was de koepel alleen door een dakje beschermd. Vanaf het begin van de negentiende eeuw werd de keet vaak uitgebreid met een karnhuis, omdat de boerin het vochtige, vliegen aantrekkende karnen niet meer in huis wilde doen. Daarnaast werd het bakhuis door veel families drie of vier maanden per jaar als zomerwoning gebruikt. Ook daarvoor werd nogal eens een vertrek aangebouwd, waardoor een keet twee, drie of ook wel vier vertrekken kon hebben. Ook in Zeeland waren de bakhuizen vaak groot.

Zuid-Holland en Utrecht[bewerken | brontekst bewerken]

In het Groene Hart is de bakoven meestal in de boerderij geplaatst, vaak tegen de brandmuur aan. In Delftland komt het ook voor dat de bakoven vanuit de keuken te bedienen is maar dat het eigenlijke ovenlichaam buiten de boerderij staat. In het Groene Hart komen ook bakhuizen voor die vrij groot zijn en als zomerhuis dienst doen.

Het einde van de vrijstaande bakovens[bewerken | brontekst bewerken]

De bakovens zijn later opgenomen in bakhuizen en als zelfstandige bouwsels van de erven verdwenen.

Bron[bewerken | brontekst bewerken]

De tekst is gebaseerd op:

  • Bakovens bij boerderijen, Landleven 10e jaargang nummer 4 - juli/augustus 2005
  • Bakovens bij de boerderij, Landleven 14e jaargang, nummer 2 - maart 2009
  • Nederland dichtbij Boerderijen
  • Bureau Helsdingen

Links[bewerken | brontekst bewerken]