Aardappelkelder
De opslag van aardappels luistert nauw omdat de knollen gevoelig zijn voor licht en vocht, maar ook voor warmte en vorst. Met name in het oosten van het land werden daarom vroeger voor de opslag van aardappels aparte aardappelkelders gebouwd: tuffelkelders.
Tuffelkelder[bewerken | brontekst bewerken]
‘Tuffel’ heet de aardappel in het Twents, het Duitse ‘kartoffel’ is erin te herkennen. In Twente werd van ‘tuffenhel’ gesproken. Een hel is een laagte in de grond: meestal waren de toenmalige aardappelkelders een stuk in de grond ingegraven. Daarvoor koos men een droge en liefst ook beschutte plek. Een droge plek was nodig om te voorkomen dat de aardappels, of andere knollen of vruchten die in de kelder werden opgeslagen, door grondwater of binnendringend regenwater nat zouden worden en zouden gaan rotten. Op een beschutte plek wordt het minder koud en werden de aardappels dus niet door bevriezing aangetast. In hoge grond, waar minder overlast door grondwater te verwachten was, kon een kelder dieper worden ingegraven, waardoor hij meer beschut kwam te liggen. In lagere, nattere gebieden werd vaak een wal om de kelder gemaakt om hem te isoleren en de vorst buiten te houden. De aardappels werden opgeslagen in zakken of manden maar ook wel gestort. ’s Winters werden ze voor extra bescherming afgedekt met zogenoemde ‘dekkenplaggen’. Die waren in de zomer al gestoken en vervolgens gedroogd en opgeslagen.
Holle boom[bewerken | brontekst bewerken]
Aardappelkelders zijn vroeger in uiteenlopende soorten en maten gebouwd, vaak uit weinig duurzame materialen, zoals ruwe planken, heideplaggen, zoden, aarde en stro. Vaak was de kelder niet veel meer dan een kuil met een plat dak, bedekt met plaggen en aarde. Soms raakte zo’n dak in de loop van de tijd zelfs begroeid met gras en struiken. Omdat de kelders waren ingegraven of omgeven door een wal, raakten de dakranden van veel kelders bijna de grond. In de voorgevel van de kelder zat een toegangsdeurtje en in de achtergevel soms een venstertje. In het dak werd soms een ventilatiekanaal aangebracht, bijvoorbeeld een uitgeholde boomstam. Bij strenge vorst werden deur, raam en ventilatieopening afgeschermd met bossen en stro. Rijke boeren bouwden wel stenen kelders met een geïsoleerd dak, soms zelfs met een pannendak. Een enkele grote aardappelkelder had zelfs een zolder of een meervoudige functie bijvoorbeeld niet alleen voor de opslag van aardappels, maar ook als kippenren. Op veel Twentse boerenerven droeg de tuffelkelder bij aan de idyllische aanblik van het traditionele Twentse boerenerf dat zich kenmerkt door een losse groepering van gebouwen. Overigens werden de kelders niet altijd op het erf van de boerderij gebouwd. Soms kregen ze een plaats in het bos of in een houtwal of in de buurt van een hoge es.
Grote aardappelkelders[bewerken | brontekst bewerken]
De kelders van de zandboerderijen op de Veluwe en in Twente hadden een bescheiden omvang, maar bij grote akkerbouwbedrijven op de klei werden wel fors bemeten kelders gebruikt. Bijvoorbeeld in de eerste helft van de 19e eeuw in de Zeeuwse Wilhelminapolder bij wat toen het grootste akkerbouwbedrijf van Nederland was. De kelders daar waren van hout of aangeaard. Ze hadden als dakbedekking een dikke rieten kap. Later werden ook wel betonnen aardappelkelders met een gebogen gewelf gebouwd. Al deze kelders hadden een enkele toegang in een korte gevel en een ontluchtingskoker in dak of gewelf.
Aardappels kuilen[bewerken | brontekst bewerken]
Was er geen aparte aardappelkelder, dan werden de aardappels gekuild. Ze werden dan op een bed van stro in een kuil of hoop geslagen en vervolgens afgedekt met stro en aarde. Dat is ook een goede bewaarmethode voor zieke of beschadigde knollen, die dan langer houdbaar zijn dan bij opslag binnenshuis. Een kuil voor de aardappelvoorraad voor eigen gebruik van een boerengezin met een kleine veestapel was ongeveer twee bij twee meter en 75 centimeter diep. De kuil werd bij voorkeur onder een eik gegraven, want daar is de grond het droogst. Voor grotere hoeveelheden was een kuilhoop een geschikte optie. Daarvoor werd over een lengte van enkele tientallen meters een ondiepe kuil van anderhalve meter breed en ongeveer 30 centimeter diep gegraven. Daarin werden de aardappels een meter hoog opgetast en afgedekt met stro, aardappelloof en grond.
Limburg en Brabant[bewerken | brontekst bewerken]
In andere delen van ons land, bijvoorbeeld in Noord-Limburg en delen van Brabant, werd de aardappelkelder ingebouwd in een hoek van de schuur, half onder de grond. Boven de kelder was tasruimte voor graan, waardoor de kelder goed werd geïsoleerd en gevrijwaard van al te grote temperatuurschommelingen.
Bron[bewerken | brontekst bewerken]
De tekst is gebaseerd op:
- 'Tuffelkelders zijn droog en donker', Landleven 14e jaargang nummer 7, oktober/november 2009