Grupstal

Uit Agriwiki
Koeien in een grupstal

In een grupstal (ook wel: groepstal) staat het vee op een verhoogde standplaats, met de achterpoten op een houten balk of een rand van klinkers. Achter de dieren langs loopt een mestgoot, de groep of grup, waarin de mest wordt opgevangen. Bij een grupstal onderscheiden we twee typen: de Friese stal en de Hollandse stal.

Werking[bewerken | brontekst bewerken]

Het principe van de grupstal is zeer eenvoudig. Het vee staat aangebonden op een vaste koestand met de achterpoten op een rand van hout of klinkers. Door het regelmatig uitspreiden van vers stro ontstaat een proper ligbed. Gier en mest vallen in een grup of groep die achterlangs de koestand loopt. De gier loopt via afvoerkanalen in de gierkelder. Vaste mest en oud stro worden dagelijks uit de grup in een kruiwagen geschept die over de mestgang de stal uitgereden kan worden naar de mestvaalt op het erf. Het aanbinden van de koestaart draagt verder bij aan de hygiëne in de stal.

Potstal waarbij de mest wordt 'opgepot'

De potstal vervangen[bewerken | brontekst bewerken]

Sinds de jaren zeventig van de 19de eeuw hebben landbouwkundige en maatschappelijke ontwikkelingen ertoe geleid dat potstallen werden omgebouwd tot hygiënischer groepstallen. Graanimport uit de VS deed op de zandgronden het accent verschuiven van akkerbouw naar veehouderij en zuivelbereiding. De smerige potstal strookte niet met de strenge hygiënische eisen van deze bedrijfsvorm. Tegelijkertijd werden de boeren door de uitvinding van de kunstmest onafhankelijker van de natuurlijke mest. Dit traditionele mest maken was bovendien duur geworden door de stijgende loonkosten en door de schaarste aan plaggen, nu veel woeste grond ontgonnen was. Sinds het begin van de twintigste eeuw werd tevens door de landbouworganisaties en de Rijkslandbouw Voorlichtingsdiensten intensief campagne gevoerd voor de modernisering van zuivel en veeteelt. In de jaren dertig van de twintigste eeuw zijn de laatste potstallen omgebouwd tot grupstal.

De Hollandse en de Friese stal[bewerken | brontekst bewerken]

Binnen de stallen met grup en stand wordt onderscheid gemaakt naar ‘Friese’ en ‘Hollandse’ opstelling van het vee. Het typerende kenmerk van de ‘Hollandse’ stallingwijze is dat het vee naar de centrale voergang of deel staat gekeerd. Stalstaken en een voergoot begrenzen de koestand aan de voorzijde. Achter het vee werd de mest oorspronkelijk uit de brede grup door mestluiken in de zijmuur weggewerkt. De mestgang maakte deze luiken later overbodig. We treffen deze stalgang al vroeg aan in Zuid-Holland en grote delen van Utrecht. De efficiënte indeling van de Hollandse stal heeft ertoe geleid dat dit type zich ten koste van de potstal over grote delen van Nederland heeft verspreid. De ‘Friese’ stallingwijze kenmerkt zich door de opstelling van het vee met de koppen naar de muur, twee aan twee door schotten gescheiden. Men kan dus niet voor de koeien langs lopen. Het achterlangs voederen en drenken in deze stalvorm is vrij arbeidsintensief. Luiken in de zoldering, een doorlopende drinkgoot en later automatische drinkbakken brachten wel enige verlichting in het werk. De ‘Friese’ stal treffen we aan in Friesland, Groningen, op de Waddeneilanden en in Noord-Holland benoorden het IJ.

Stallen per regio[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de testopgraving van het Groningse Ezinge zijn prehistorische boerderijresten gevonden. Dankzij het goed geconserveerde hout in de bodem konden de plattegronden van enkele boerderijen worden gereconstrueerd. Opvallend is dat de stalindeling sinds ca. 400 v. Chr. in dit gebied ongewijzigd lijkt te zijn: zij komt overeen met de ’Friese’ stal. We zien een dubbelrijige stal waarin het vee met de koppen naar de wand staat aangebonden. De bodem van de grup is met vlechtwerk verstevigd. In Zuid-Limburg, West-Brabant en enkele Zuid-Hollandse eilanden stond het vee in vroeger dagen op een verharde stand. Achter de koeien bevond zich een ondiepe giergoot. De mest hoopte zich op het achterste deel van de stand op waardoor de koeien moeilijk schoon te houden waren. In Zuid-Limburg was de hoge stenen voederkribbe met ijzeren ringen voor het vastzetten van het vee kenmerkend voor de stalinrichting. In Zeeland was de voergang van de stand gescheiden door een houten wand met luiken of een halfhoog houten schot. De koeien zelf waren, net als bij de ‘Friese’ stal, twee aan twee door schotten gescheiden.

Bron[bewerken | brontekst bewerken]

De tekst is gebaseerd op:

  • P.A.M. van Wijk Boerderijen Bekijken; Historisch boerderijonderzoek in Nederland (Arnhem / Amersfoort 1985)
  • 'Historische staltypen', Landleven 9e jaargang, nummer 1- januari/februari 2004

Links[bewerken | brontekst bewerken]

Verder lezen[bewerken | brontekst bewerken]